dinsdag 28 april 2015

De broodvisser en de boer


 

 
Mijn opa was broodvisser. Hij had water op Reeuwijk waar hij zijn zoetwatervis ving, de paling rookte en de vis aan huis verkocht. Het was in de jaren dat mensen de vorens uit de slootjes nog gewoon bakte en de smaak wist te waarderen.
Een aparte man die met zijn dikke worstvingers netten maakte en fuiken die onder de divan lagen. Hij woonde samen met oma, een klein pittig wijfje, in een muf ruikend huisje in de binnenstad van Gouda. Het was geen zachtzinnige man, meer een lompe boer. De nagels aan zijn handen waren zo sterk en hard dat het net nijptangen waren. Ooit had een van zijn dochters last van een wratje bij haar neus, zodat het net leek of er een stukje vies uit haar neus hing. Opa nam haar op schoot en zei: ”laat papa eens kijken naar dat wratje.” In één beweging knipte hij met die harde nagels het wratje weg en klaar.

Naar de tandarts was er ook niet bij voor opa. Een pijnlijke kies trok hij gewoon zelf even in de schuur met een combinatietang. Altijd heb ik een zwak voor hem gehad ,een gevoel van respect zonder het te kunnen definiëren.

Nu ik ouder ben, begrijp ik pas wat ik in hem zag. Hij was een mens met karakter. Geen watje maar een man die zijn reusachtige handen nergens voor omdraaide. Als je goed kijkt zijn ze er nog steeds. Die mensen met karakter. Ik mag ze gaarne op de foto zetten.