Mijn opa was broodvisser. Hij had water op Reeuwijk waar hij
zijn zoetwatervis ving, de paling rookte en de vis aan huis verkocht. Het was
in de jaren dat mensen de vorens uit de slootjes nog gewoon bakte en de smaak
wist te waarderen.
Een aparte man die met zijn dikke worstvingers netten maakte
en fuiken die onder de divan lagen. Hij woonde samen met oma, een klein pittig
wijfje, in een muf ruikend huisje in de binnenstad van Gouda. Het was geen
zachtzinnige man, meer een lompe boer. De nagels aan zijn handen waren zo sterk
en hard dat het net nijptangen waren. Ooit had een van zijn dochters last van
een wratje bij haar neus, zodat het net leek of er een stukje vies uit haar
neus hing. Opa nam haar op schoot en zei: ”laat papa eens kijken naar dat
wratje.” In één beweging knipte hij met die harde nagels het wratje weg en
klaar.
Naar de tandarts was er ook niet bij voor opa. Een pijnlijke
kies trok hij gewoon zelf even in de schuur met een combinatietang. Altijd heb
ik een zwak voor hem gehad ,een gevoel van respect zonder het te kunnen
definiëren.
Nu ik ouder ben, begrijp ik pas wat ik in hem zag. Hij was
een mens met karakter. Geen watje maar een man die zijn reusachtige handen
nergens voor omdraaide. Als je goed kijkt zijn ze er nog steeds. Die mensen met
karakter. Ik mag ze gaarne op de foto zetten.
|