De zompige sferen van de polders van ons laaggelegen landje
ruiken naar verrotting als de wind van een kabouter die te lang
geantichambreerd heeft. De vroege fotograaf neemt die kwalijke dampen voor lief
en zijn baard wordt nat door de morgendauw die neerslaat op gezichtsbeharing.
In de verte loeien enorme koeien en een neurende vaars kijkt met koeienogen
door het hek, hopende op een flinke stier die haar dekken wil. Er hangt iets
van voortplantingsdrift in het zwerk en uit de veenlaag komt nu een damp die aan
ongewassen ondergoed en oude bedstedes doet denken. Boven mij krijst de buizerd en een eenzame
torenvalk balanceert in de kruin van een berk. Voor mij is ontspanning geen
uren liggen aan zee. Geen bergen op en af klauteren of lange wandelingen in
onherbergzaam terrein. Ik voel mij thuis te midden van de met gier besmeurde
tiendwegen, waar boerendochters met enorme konten het vee overzetten. Waar
boerinnen met ballonkuiten gestoken in groene rubber laarzen beseffen dat het
leven geen speeltuin is want: Er mut waerk worn….(of zoals wij het zouden
zeggen: er mot gewerkt worden). Bid en werk, niet waar….
|