De zon kwam gisteren op en de damp lag op de weilanden. Het water was iets warmer dan het land waar de vorst der nacht al voorzichtig een ijzige kus op had gedrukt. Ook kropen de witte wieven als flarden en nevels over de rand van het boerenslootje om vrijgezelle mannen te vangen in hun vluchtige armen. Hun adem van verrotting hing zwaar in de lucht en een diagonale lichtflits onsteeg aan de sloot. Ik was alleen en een beetje bang, maar voor de ware fotografie moet men lijden... |